In zijn arrest van 21 november 2024 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) een cruciale vraag in het douanerecht verduidelijkt: onder welke omstandigheden is er bij verwerking buiten de EU sprake van zogenaamde omzeilingsverwerking – met als gevolg dat antidumpingmaatregelen nog steeds van toepassing zijn? Dit is vooral relevant voor internationaal opererende bedrijven, aangezien er straftarieven kunnen worden geheven als er wordt aangenomen dat er sprake is van omzeilingsverwerking, ondanks dat de productie is verplaatst.
Wanneer is er sprake van omzeilingsverwerking?
Er is sprake van verwerking door middel van omzeiling wanneer de verwerking of bewerking in een derde land plaatsvindt met het specifieke doel om handelsbeschermingsmaatregelen, zoals straftarieven, te omzeilen. De relevante bepaling is artikel 33 van de Gedelegeerde Verordening bij het Douanewetboek van de Unie (UCC-DA), dat de maatstaf vormt voor de vraag of verwerking als economisch ongerechtvaardigd moet worden beschouwd.
Het HvJEU maakte duidelijk dat doorslaggevend is of het hoofddoel van de verplaatsing van de productie is om dergelijke maatregelen te omzeilen. Ook al zijn er andere economische redenen, dan is een overheersende intentie om de wet te omzeilen voldoende om te voldoen aan de vereisten van artikel 33 UCC-DA.
Impact op de douaneherkomst
Indien omzeiling van de verwerking wordt vastgesteld, verliest het betreffende product zijn ‘nieuwe’ oorsprong. Voor douanedoeleinden wordt de waarde nog steeds toegekend aan het land van herkomst van de grondstoffen. In dit specifieke geval betekent dit dat, zelfs als de productie is verplaatst naar een derde land zoals Thailand, de goederen nog steeds worden beschouwd als afkomstig uit het oorspronkelijke exportland – in dit geval de VS. Als gevolg hiervan blijven de strafheffingen van de EU van toepassing op Amerikaanse producten.
Bewijs: Bedrijven hebben een plicht
In beginsel ligt de bewijslast dat de verwerking is omzeild bij de douane. Het HvJEU heeft echter verduidelijkt dat de betrokken onderneming verplicht is alle relevante informatie te verstrekken die een dergelijke veronderstelling tegenspreekt. Reden: Het bedrijf kan de belangrijkste redenen voor de verhuizing beter bekendmaken.
Daarnaast is het juridisch van belang dat enkel rekening wordt gehouden met de redenen die bestonden op het moment van de verhuizing. Er wordt geen rekening gehouden met latere economische rechtvaardigingen.
Onafhankelijkheid van kunst. 33 UZK-DA bevestigd
In zijn uitspraak bevestigde het HvJ-EU ook de autonomie van artikel 33 UCC-DA. Deze bepaling moet los worden gezien van de omzeilingsbepalingen van de Basisverordening Antidumping (Verordening (EU) 2016/1036). Artikel 33 is niet louter een uitvoering van de aldaar geldende verordening, maar vormt een autonome verordening.
Het Hof verwierp ook het bezwaar dat artikel 33 UCC-DA het delegatiekader van artikel 62 UCC overschreed. Het gaat hier veeleer om een toelaatbare en passende interpretatie van het begrip ‘economisch gerechtvaardigde verwerking’ in artikel 60(2) UCC binnen het kader van artikel 290 VWEU.
Onopgeloste vragen over bewijs van oorsprong
De vraag hoe bij ontwijkingsverwerking de oorsprong van de goederen moet worden vastgesteld, blijft echter onbeantwoord. Terwijl artikel 33 UCC-DA verwijst naar het land van herkomst van de inputmaterialen, definieert artikel 60(2) UCC de herkomst op basis van de laatste economisch gerechtvaardigde verwerking of bewerking. Of en hoe deze twee benaderingen met elkaar verenigbaar zijn, zal in toekomstige procedures wellicht nog moeten worden verduidelijkt.

